Vluchtvoertuig
Bewegingstechnologie

Aandrijving

Het aandrijven van het vluchtvoertuig kan op twee manieren:
-
met de hand
-
met de benen
Gekozen is om het voertuig aan te drijven met de benen omdat de benen sterker zijn dan de armen, hierdoor kan een gebruiker meer vermogen leveren. Ook is het lowrider model makkelijker te berwerkstellen met beenaandrijving.
Beenaandrijving kan op het voor of het achterwiel. Het voordeel van het aandrijven op het voorwiel is dat de ketting relatief kort kan zijn, wat de kans verkleint dat deze van het tandwiel af gaat. Een voordeel van aandrijving op het achterwiel is dat op dit wiel meer gewicht staat. Dit komt doordat het zwaartepunt van de fiets + gebruiker dichter op het achterwiel ligt dan op het voorwiel. Hierdoor heeft het achterwiel meer grip op de ondergrond dan dat het voorwiel zou hebben. Om deze redenen is er voorkeur uit gegaan naar aandrijving op het achterwiel.
Aandrijving en bochten
Tijdens het nemen van een bocht zal het buitenste wiel een grotere afstand moeten afleggen dan het binnenste wiel. Om ervoor te zorgen dat dit mogelijk is, zijn er twee mogelijke oplossingen:
-
Differentieel
-
Aandrijving op één van de achterste wielen
Differentieel
Een differentieel is een werktuigbouwkundige oplossing, hierdoor kunnen de wielen onafhankelijk van elkaar bewegen en gelijktijdig worden aangedreven. Een nadeel van een differentieel is echter dat het ene wiel kan gaan slippen en het andere wiel stil kan blijven staan wanneer er op een gladde ondergrond wordt gereden.
Dit probleem kan worden opgelost met een gelimiteerde slipdifferentieel, hierbij worden door middel van een koppeling de krachten over de wielen verdeeld.
Bovenstaande maakt het inbouwen van een differentieel in het vluchtvoertuig onnodig ingewikkeld.
Figuur 1. Slechts één wiel wordt aangedreven. Figuur 2. Beide wielen worden aangedreven.
Aandrijving op één van de achterste wielen
Wanneer de aandrijving op één van de achterste wielen wordt geplaatst, hebben de wielen nog wel de mogelijkheid om een verschil in snelheid tussen het binnenste en buitenste wiel op te vangen.
De achteras moet dan uit twee delen bestaan, één met de aandrijving en één as die los kan draaien.
Ook hier is er kans op slippen van het aandrijvende wiel. Navraag bij Bert Broeren heeft echter uitgewezen dat dit voor de PEO-race, in de praktijk geen grote nadelen oplevert.
Aandrijving in het ontwerp
De keuze is gemaakt om beenaandrijving te combineren met aandrijving op het achterwiel. Om dit toe te passen op een lowrider model stuit je op het probleem van een lange afstand waarover overbrenging moet plaatsvinden. Het direcht overbrengen van crank-tandwiel tot aandrijving-tandwiel is geen optie. De afstand hiertussen is simpelweg te groot om één ketting te gebruiken en de positie van de bestuurder levert problemen. Om dit te omzijlen is er gekozen voor een extra overbrengingsas.
Overbrengingsas
De extra overbrengingsas heeft twee gelijke tandwielen die
gefixeerd zijn op de as. Één tandwiel is in een rechte lijn met
het crank-tandwiel gepositioneerd, aan de binnenzijde van
het frame. Het andere tandwiel is gepositioneerd aan de
buitenzijde van het frame, in het verlengde van het aan te
drijven achterwiel-tandwiel. Het ontwerp heeft hierdoor
twee kettingen: één van het crank-tandwiel naar de
overbrengingsas en één van de overbrengingsas naar het
aan te drijven achterwiel-tandwiel.
Figuur 3. Schematische weergaven van
het ontwerp.
Eis:
- De aandrijving wordt geleverd door middel van beenkracht.
- De aandrijving vindt plaats op één van de achterste wielen.

